De Authenticatie instellingen zijn afhankelijk van het type koppeling en dit zal door een consultant zijn ingericht. Het is af te raden om hier zonder advies een aanpassing in te maken.
De achternaam moet exact overeen komen met de veldnaam in het Active Directory (AD). Meestal zal dit ‘sn’ zijn.
Standaard staat deze instelling op 1.
Hier moet de query staan waarmee gebruikers in het Active Directory (AD) kunnen worden gevonden. Dit is bijvoorbeeld: ‘(&(sAMAccountName=%1%)(objectClass=user))’.
Dit is het unieke veld dat exact overeen moet komen met het Active Directory (AD). Meestal zal dit ‘objectGUID’ zijn.
Hier kan extra logging worden geactiveerd om de oorzaak van een probleem beter te kunnen achterhalen. Deze instelling kan het beste op ERROR staan als er niet actief onderzoek wordt gedaan.
Hier moet de servernaam komen te staan. Dit is bijvoorbeeld: ‘LDAP://AD.MEERVOORT.NL’.
De voornaam moet exact overeen komen met de veldnaam in het Active Directory (AD). Meestal zal dit ‘givenName’ zijn.
Hier komt de URL te staan waarmee wordt gekoppeld.
Hier kan een identity ID worden ingevuld, maar deze kan ook leeg zijn (dat is meestal het geval).
Hier kan extra logging worden geactiveerd om de oorzaak van een probleem beter te kunnen achterhalen. Deze instelling kan het beste op ERROR staan als er niet actief onderzoek wordt gedaan.